“Zondag 6 januari 1957– Prachtig blauwe lucht. Geen kusten meer te zien. In mijn colbertje een stapje aan dek gemaakt. Veel vogels rond het schip. We leven in spanning, vanavond om 0:00 gaat de jacht op fin whales open. We varen koers 240, positie 64°38′ Zuid, 71°09′ West. De temperatuur van de lucht is 1,6°C, temperatuur van het water 1,2°C.”
– Quote uit het dagboek van Jan Beiboer –
Zaterdag 23 juni 2018- In mijn kleine zwarte auto zonder airco, was het afgelopen zomer broeierig warm. De lucht was strakblauw, het had al tijden niet geregend, en terwijl ik onderweg was naar Amstelveen leek Antarctica verder weg dan ooit. Ik ben er nooit geweest. Toch denk ik een aardig beeld te hebben van hoe het er daar uit moet zien, door de talloze documentaires die over dit ijzige continent zijn gemaakt. Hoe anders moet dat geweest zijn voor Jan Beiboer (1928), toen hij in 1956 werd benaderd om mee te varen met de Willem Barendsz.
Samen met Jeroen Creuwels van de Werkgroep Zeezoogdieren kom ik aan in Amstelveen, om met Jan te praten over zijn tijd aan boord van dit Nederlandse walvisvaart schip. We worden gastvrij ontvangen en zetelen ons in de achterkamer, met zicht op de tuin: op een fel door de zon belichte berkenstam zoekt een grote bonte specht naar insecten. Er is geen ijsberg te bekennen.
Vlak na de tweede wereldoorlog werd de Nederlandsche Maatschappij voor de Walvischvaart (NMW) opgericht, gedreven door een schaarste aan oliën en vetten en een met de naoorlogse opbouw gepaard gaande flinke dosis vaderlandse trots. In oktober 1946, hetzelfde jaar dat ook de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC) werd opgericht, voer de Willem Barendsz. voor het eerst uit naar het zuidpoolgebied. Tien jaar later werd de eerste Willem Barendsz. vervangen door een nieuw groter schip. Deze opvolger bleek relatief veel last te hebben van de deining en zodoende werden in het Rotterdamse Feyenoord kimkielen (stabilisatoren) onder de boeg bevestigd. Niet ver daarvandaan, in de Calandstraat, woonde de toen pasgetrouwde Jan, die net zijn opleiding tot arts had afgerond.
Toch vertelt Jan dat hij geen moment hoefde te twijfelen toen hij door scheepsarts Teljer (een studievriend van zijn vader) werd gevraagd om mee te varen als arts-assistent op de Willem Barendsz, een schip met 700 kerels aan boord. In Amstelveen zitten we inmiddels aan de thee en krijgen we een koekje aangeboden. Ik probeer het me allemaal voor te stellen… Als ik aan Jan vraag wat zijn vrouw (Pauline) van zijn plannen vond, verschijnt er een lach op zijn gezicht. “Pauline zei direct: dat moet je doen” vertelt Jan. “En misschien dacht ze ook wel, ik hou hem toch niet tegen”. Op 14 november 1956, wanneer de Willem Barendsz uit Rotterdam vertrekt voor zijn reis naar het zuidpoolgebied, staat Pauline langs het water bij hotel Maassluis om Jan uit te zwaaien.
Ik blader ondertussen door een fotoalbum van Jan, dat gevuld is met de meest prachtige platen: foto’s van zijn trip, afgewisseld met foto’s die Pauline heeft gemaakt tijdens zijn afwezigheid. Mijn oog valt op een foto van een walvis op een strand, met daarnaast een man met een hoed. Het ziet er niet uit als een Antarctische scene, maar doet mij eerder denken aan een Nederlands strandingstafereel. Op de foto blijkt een gewone vinvis te staan afgebeeld, die op dezelfde dag dat de Willem Barendsz. is uitgevaren is gestrand nabij Wijk aan Zee.
De man op de foto blijkt niemand minder dan de beroemde Anton Boudewijn van Deinse te zijn, die gezien kan worden als de geestelijk vader van walvisonderzoek in Nederland. Jan vertelt dat Van Deinse de biologie leraar was op het gymnasium waar de kinderen van familie op school zaten: “Kort nadat ik was vertrokken kreeg Pauline een telefoontje van Van Deinse, dat er een walvis was aangespoeld. Drie dagen nadat we zijn uitgevaren met de Willem Barendsz., stond Pauline met Van Deinse naast een gewone vinvis. Toen ik op Curaçao aankwam, had ze deze foto via de post verstuurd: ze had dus eerder een walvis gezien dan ik…”
Curaçao was de eerste tussenstop op de reis naar het zuidpoolgebied: niet om walvissen te vangen, maar om goedkopere stookolie in te slaan. De harpoenschepen (jagers genoemd) gebruikten deze brandstof, in tegenstelling tot het fabrieksschip zelf, welke diesel stookte. Na het vertrek op Curaçao kreeg de dokterspost meer patiënten te verwerken. Ondanks dat de Willem Barendsz. slechts 48 uur lag afgemeerd, was dat blijkbaar voor een enkel bemanningslid toch lang genoeg om op damesbezoek te gaan. Gelukkig konden de eventueel opgelopen klachten met een penicilline kuurtje snel verholpen worden. Dit patroon herhaalde zich nadat het schip was vertrokken uit de volgende haven, Kaapstad. In Kaapstad kwam ook het laatste deel van de bemanning aan boord, waardoor Jan en dokter Teljer in korte tijd 297 Zuid-Afrikaanse mannen moesten keuren. Toen vanuit Kaapstad koers werd gezet richting Antarctica, kwamen verscheidenen van hun langs de dokterspost om hun kiezen te laten trekken. Op de vaste wal werd dit gedaan zonder verdoving, waardoor veel mannen wachtten totdat ze aan boord waren, waar de kiezen onder verdoving werden getrokken.
Terwijl ik verder blader door het fotoalbum, val ik van de ene verbazing in de andere. De eerste jachtfoto’s in Antarctica verschijnen, maar ook staan er twee foto’s van Pauline tussen, die op reis is in Italië. In Rome brengt zij op 25 december 1956 een bezoek aan de gemummificeerde walvis Jonas, die in die tijd op verschillende plekken in Europa tentoon werd gesteld. Over deze walvistentoonstelling zijn ook vele prachtige verhalen te vertellen, maar daar zal ik hier verder niet over uitweiden. Twee weken later wordt bij Jan de eerste gewone vinvis aan boord getrokken. De jacht op de gewone vinvis werd, zoals bepaald door de IWC, die dag om 00:00 geopend. Terwijl ik verder lurk aan mijn kopje thee, leest Jan voor uit zijn dagboek.
“Maandag 7 januari 1957 – De eerste vinvis gemeld om 00:05, een mannetje. Om 01:35 aan dek. Ik ben blijven slapen, de nachten zijn toch al kort en de vorige dagen had ik me zo vergaapt aan al het moois rond ons dat ik het historische moment van de eerste fin maar even uitstelde tot vanmorgen. Kolossale dieren, prachtig wit getekend aan de buikzijde, de baleinen in een orde als alleen de natuur die kent. Grote monsters van klauwen en winches* en een enkele nijdige vent met een flensmes die dirigeert, rijten dit alles in een bliksemtempo uiteen, nog voordat ik me helemaal in zijn schoonheid van lijnen en verhoudingen heb kunnen verdiepen. Voor de ellende die hier van uit gaat, kunnen we alleen maar de hand in eigen boezem steken. We starten deze jacht met een moord op 54 finnen, 28 vrouwen en 26 mannetjes.”
* De klauwen zijn grote grijphaken, waarmee de walvis aan boord gesleept werd. Winches is het Engelse woord voor lieren.
Nu er steeds meer walvissen gevangen werden, veranderde het type verwondingen wat Jan op de polikliniek onder ogen kreeg. Door de continue ontmanteling van de walviskarkassen werd het dek erg glibberig. Daarnaast maakt de bemanning lange dagen (de diensten duren 12 uur) en werkten ze met zeer scherpe flensmessen. Deze omstandigheden zorgden voor veel snijwonden, ontwrichtingen en botbreuken. Ook zorgden de metalen kabels die veelvuldig gebruikt werden voor veel verwondingen, zo vertelt Jan. Na verloop van tijd kregen deze kabels vlijmscherpe braampjes, die vele snijwonden in de handen veroorzaakten. Deze snijwonden werden niet gehecht, omdat de bacteriën opgesloten kunnen raken in de wond wat tot ontstekingen leidt. In plaats daarvan werden snijwonden behandeld met een verband, wat tweemaal daags ververst moest worden. Toch was het niet altijd even druk. Wanneer er minder walvissen werden gevangen, nam ook het aantal patiënten af. Tijdens een van deze rustigere periodes, in de tweede helft van januari, kreeg Jan de mogelijkheid om mee te varen met een van de jagers, de AM6. Hier maakte Jan kennis met het sterke bijgeloof van sommige leden van de bemanning
Wanneer de jagers bevoorraad werden door het fabrieksschip, werd een walvis tussen de twee schepen gelegd als stootkussen, de zogenaamde fendervis. Na afloop van de bevoorrading werd deze walvis door de jager naar de achterkant van het fabrieksschip gesleept en daar met behulp van een lijn overgegeven. Jan: “Tijdens het overgeven van de fendervis ging het mis. Dit was een lastig klusje, en wanneer je pech had, kon een golf ervoor zorgen dat de schepen tegen elkaar kwamen. Dit is precies wat er gebeurde toen ik net 5 minuten aan boord was. Door de aanvaring verboog de installatie waar het harpoenkanon op stond. Omdat het enige wat was veranderd, mijn aanwezigheid was, kreeg ik de schuld.” Gelukkig zag Jan later ook de andere kant van het bijgeloof. Tijdens de 9 dagen die hij op de jager verbleef, werden maar liefst 23 walvissen geschoten, waaronder 2 blauwe vinvissen. “De bemanning dacht toen dat ik geluk bracht!”
Terug op het fabrieksschip hield Jan zich niet alleen bezig met patiënten. Vlak voordat Jan uitvoer, had Van Deinse een bezoek gebracht aan Jan en Pauline, met de vraag of Jan wilde helpen met onderzoek en misschien wat monsters mee terug wilde nemen. Tijdens dit bezoek vertelde Van Deinse ook vol enthousiasme over de gigantische walvissen die Jan tijdens zijn tocht zou tegenkomen. Zo stond Van Deinse, een boom van een kerel, op en zei tegen Pauline: “Een walvis penis kan wel 2 meter worden, groter dan ik ben!”. Op de Willem Barendsz. kon Jan in een klein lab op het dek monsters nemen van de testikels, voor chromosoomonderzoek. Ook nam hij bloedmonsters om o.a. hematocrietwaarden te bepalen. Hij wist zelfs de penis van een gewone vinvis te bemachtigen.
Op 2 mei 1957 kwam een einde aan de reis. Die ochtend om 06:00 stond Pauline in IJmuiden op Jan te wachten, met een handgemaakte kartonnen pinguïn. Jan bracht verschillende souvenirs mee terug, waarvan de voorhuid van de vinvis penis zonder twijfel het meest in het oog springend van was. De voorhuid is het enige stukje walvishuid met een hoornlaag en is het enige deel van de huid wat je kan looien om leer van te maken, wat Jan liet doen in Waalwijk. Op Sinterklaasavond van datzelfde jaar reed Jan op de scooter, met Pauline achterop, met als bagage de gelooide vinvis voorhuid, van de Calandstraat in Rotterdam naar de woning van Van Deinse in Overschie. Ze belden aan en verstopten zich snel achter een struik. Helaas bevat het fotoalbum geen foto’s van het gezicht van Van Deinse toen hij de deur opendeed… Later belde Van Deinse wel om te vertellen hoe blij hij was met het leer. Van dit leer is een boekentas gemaakt, welke nog altijd bewonderd kan worden in het ‘Van Deinse Kabinet’, in het Natuurhistorisch Museum Rotterdam.
In het jachtseizoen van 56/57 werden in totaal 1434 walvissen gevangen door de Willem Barendsz. Jan volgde kort na terugkomst een cursus in het Amsterdamse tropeninstituut, waar hij onder andere leerde over ziektes als malaria, tuberculose en lepra. Deze kennis gebruikte hij tijdens zijn volgende avontuur, met Pauline en hun eerste kindje dat inmiddels was geboren, in Nieuw-Guinea.
Terug in mijn veel te hete auto beginnen alle verhalen langzaam in te dalen. Je hebt niet heel veel voorstellingsvermogen nodig om compleet de verhalen ingezogen te worden, zelfs niet in deze warme zomer. Het fotoalbum met daarin de foto’s van het complete jachtseizoen en de foto’s van de gestrande gewone vinvis en de walvis mummie Jonas die Pauline bezocht, zijn van onschatbare waarde voor een walvisenthousiasteling als mijzelf. Het was een absoluut voorrecht om daar doorheen te mogen bladeren en de verhalen van Jan te horen. Jan, bedankt!
Geschreven door Jeroen Hoekendijk